HOOFDSTUK 9

Zoals elke zondagavond luidde om tien uur in de verte de bel voor de nachtploeg in de Trekhgornaja-textielfabriek, met de holle klank van een hamer op een spoorwegrail. Een halve duim vorst voorkwam dat het geluid door de ruit van de brezjnevka brak, waar Valentina, onder een lappendeken in Antons fauteuil, bij het licht van een kaars, het boek las dat tweehonderddrieënzeventig miljoen Sovjets niet lezen mochten.

Samizdat kwam in twee vormen. Werken die ooit gepubliceerd waren en dan plots op één nacht tijd uit alle winkels en bibliotheken verdwenen waren, en boeken die zelfs nooit van een Russische pers waren gerold. Eén dag van Ivan Denisovitsj behoorde tot de tweede categorie. Spelfouten op elke pagina verraadden dat het originele manuscript haastig was overgetypt, een-twee-drie-klaveraas gekopieerd en daarna ingebonden, op een handvol exemplaren. Net als Pasternak en Boenin was Solzjenitsyn niet welkom in de huiskamer. Valentina had hem voor het eerst te gast en hing vanaf de openingszin aan zijn lippen.

Ivan ‘Sjoechov’ Denisovitsj, de protagonist van de roman, bestond niet omdat Siberische strafkampen niet bestonden en nooit bestaan hadden, zelfs niet onder Otets Narodov, de Vader van de Natie, Stalin. Geen vuns verlichte kampen dus, waar de wet van de taiga heerste, soep het hele jaar door flauw naar kool of peen smaakte en hard labeur een inefficiënte knuppel met twee uiteinden was. Geen kampen die cynisch opereerden ‘zoals socialisten leven’, waarnaar tweedejaars letterenstudenten verbannen werden en filmmakers, nog voor hun eerste film voltooid was.

Hoe meer pagina’s ze doorbladerde, hoe enger Valentina het gevoel bekroop dat ze net zozeer een zek was als de mannen in Ivan Denisovitsj’s goelag. Ook zij maakte havermoutpap met water in plaats van melk. Op koude winterochtenden roosterde ze haar brood op de kachel. En telkens Vesna aan haar mouw trok voor een kopek meer, leek het alsof ze vijf dagen werkte voor vier dagen voer. De Sovjet-Unie was een strafkamp waar elke lange dag op elkaar geleek, iedereen aan ketens vastgeklonken was en nooit iets wezenlijks veranderde, daarin kon ze de auteur volgen.

Elf uur. Tweeëntachtig pagina’s ver. Het dunne papier had één voordeel. Muffe geuren drongen minder makkelijk in de goedkope, beduimelde vezels dan in kwaliteitspapier. De geur van angstzweet was niet weg, maar Valentina’s hartritme had zich gestabiliseerd. Tot deze zin een rilling over haar rug deed lopen:
Ze hadden Kilgas veroordeeld tot 25 jaar.

Tot hoeveel jaar zou een rechtbank Valentina veroordelen als ze haar klisten? Eén jaar voor één boek? Of dertig dagen voor elke pagina met haar vingerafdrukken erop? Zesduizend dagen was dat, langer dan Sjoechov te gaan had. Een heel leven.
Het was niet te laat om te stoppen. Ze kon een venster openen en Ivan Denisovitsj naar de overkant van de straat keilen. Wie zou het zien? Eén paar ogen volstond, wist ze. Er was altijd wel iemand die zijn bril wilde lenen aan een tsjekist. Het raam bleef dicht.

Valentina ijsbeerde door de koude flat met het lappendeken als mantel om haar heen. Toen ze nog een kind was en met Katja ravotte en grolde en niet beter wist, had ze zich nimmer gevangen gevoeld. Noch op de Mussenheuvels, waar ze zich bewust omringd had met vrienden die niet spraken over antisovjetsjina. Niettemin had zich jarenlang onderhuids een gevoel van onontsnapbaar onheil opgebouwd. Nu kleefde het aan haar als een doorweekte regenjas. Het eerste knoopje had ze eerder dan deze nacht opengezet, maar met elke omgeslagen pagina hing die jas nu almaar losser om haar lijf.

Ze las verder, compulsief. Het boek beschreef haar leven. Ook al vrat zij geen in water geweekte hoeven van gecrepeerde paarden, ze was een onbetekenend radertje in een mank apparaat.

Ivan de Schrikwekkende – is dat soms niet een geniaal werkstuk?, vond Tsezar, de filmmaker zonder afgewerkte film.

Specerijen en maanzaad in plaats van brood en boter, oordeelde gevangene X-123, die helemaal niet van Eisensteins gekunstelde montage hield.

Valentina had nooit Ivan de Schrikwekkende gezien. Nooit de dans van de gemaskerde lijfwachters. Nooit de scène in de kathedraal. De zeks hadden daarmee meer ervaren van de wereld dan zij, ook al bungelden hun benen over de rand. Kunst was geen kwestie van wat maar van hoe, schreef Solzjenitsyn. Net zoals overleven in Moskou.

Kwart voor één. Op straat ontplofte met onregelmatige intervallen de uitlaat van een Moskvitsj. De doodsreutel van de knalpot ging naadloos over in die van Anton, een verontrustende rochel die maar niet wilde stoppen. Valentina zette hem recht in zijn bed en klopte slijmen uit zijn zieke longen, tot de bloedvaten onder zijn rug blauw uitsloegen. Hij keek haar half verdwaasd aan. Niet de uitlaat had hem gewekt, maar een nieuwe angstdroom. Die werden frequenter. In zijn slaap prevelde hij over Berlijn, over Stalingrad: dezelfde trauma’s die hij door de dag met stilte versmachtte.

‘Hoe laat is het, devusjka?’ vroeg hij.

‘Veel te vroeg om op te staan.’

Ze aaide over zijn grijze bol. Enkele dode haren gleden door haar vingers op zijn kussen.

‘Wanneer serveren ze rantsoen?’

Hoe lang nog eer zijn geest zo troebel was als galena, het opake metaal dat zeks in Oost-Siberië uit de grond dolven? Ook de proestbuien werden alleen maar angstaanjagender. Valentina gaf Vesna niet graag gelijk, maar morgen was het inderdaad beter dat ze dokter Poltorak belde.

Half drie. Anton sliep eindelijk. Valentina pinkte een traantje weg bij zes meisjes die een soldaat onder hun regenjassen verstopten. Haar vader had geen zes dochters om hem te beschermen; hij had er maar één. Vesna telde niet mee. Vesna zou Anton zonder omkijken aan zijn lot overlaten voor een beter betaalde bijverdienste. Net zoals de Staat Valentina aan haar lot zou overlaten.

Specie! riepen de zeks in het boek. Spe-ee-cie! galmde het door haar hoofd.
Mortel. Blok. Mortel. Blok. Dat was haar leven. Muren bouwen, herstellen en weer afbreken. Eindeloos. Tot ze ontsnapte of dood neerviel in de sneeuw.

Maar Ivan Denisovitsj reikte een verrassende uitweg aan. Als ze twee lagen kon metselen en het nieuwe metselwerk het oude verving, werd het leven eenvoudiger. Comfortabeler misschien. Goskino was zo’n nieuw laagje bakstenen. Ilja kon een blok zijn op de specie. Hij kon een hele rij zijn. Voor je het wist, was hij een beschermende muur om haar heen. Solide, sterk, veilig. Risicoloos.

De realiteit werd hard en onvergeeflijk beschreven en toch deed de roman haar dromen. Wat een schrijver, Solzjenitsyn! Sjoechov sprak als een vrije vogel. In zijn hoofd klonken geen gietijzeren ketenen zijn enkels aaneen.

Wie is vijand no. 1 van de zek? De zek zelf.

Valentina’s enige ketenen waren degene die ze zichzelf had omgedaan. Die kon ze elk moment breken. Als ze er het lef voor had, want de angst verdampte niet bij elke nieuwe bladzijde die ze omsloeg.

Kwart voor vier. Valentina doopte de punt van haar Kazbek in wat overbleef van de kaarswiek. Het was stil als de nacht op de Siberische ijsvlakte, op een gedempte kuch uit de slaapkamer na. Misschien moest ze stoppen binnen te roken, voor de kuch tot een nieuwe hoestbui uitgroeide. Om buiten te stappen in haar lappendeken was het te koud. Valentina schoof het gordijn naast de deur net voldoende weg om het raam op een kier te zetten. Ze blies de teer uit haar longen de donkere overloop in.

‘Graniet aan het kauwen? ’ zei een raspige stem in het duister.

Valentina schrok zo hard dat haar rookstengeltje voeling verloor met haar lippen. Een schim in het duister slenterde haar richting uit, raapte de peuk van de gangpadvloer en gaf die aan Valentina. Ze had de buurman sinds de dag van de verhuis niet meer gezien.

‘Slechte gewoonte’, zei hij. Zijn neus zag rood en zijn adem stonk naar Andropovka.

‘Wie heeft er geen?’ antwoordde Valentina.

De rechtermondhoek van de man krulde omhoog.

‘Sasja rookte’, zei hij. ‘Hij dronk. Dat is niet wat hem doodde. Er zijn zoveel andere manieren om iemand de dood in te jagen in dit land. De ijverigste luis wordt het eerst door de kam gekraakt, of hoe zeggen ze dat?’

Het gezegde dook wel vaker op in conversaties tussen Sovjets. Angstaanjagend ongewoon was echter dat Valentina dezelfde uitdrukking zonet gelezen had op pagina honderdvijfentachtig.

‘Zo zeggen ze dat’, zei Valentina. Ze verplaatste onopvallend haar lichaam in het vensterframe opdat de buurman onmogelijk het boek op de fauteuil kon zien.

‘Laat de kam je niet kraken, meisje. Werk minder hard. Werk al zeker niet ‘s nachts. Het kan toch niemand iets schelen.’

Er zat geen dreiging in zijn stem, alleen melancholie en dezelfde droefheid die Valentina al bij hun eerste, korte ontmoeting was opgevallen.

‘Hoe heet je?’ vroeg hij.

‘Valentina Antonovna.’

‘Fikret. Mijn vrouw is Sona.’

‘En Sasja?’

Hij zuchtte.

‘Ik heb nooit geweten wie Sasja was. Of Misja. Te weinig tijd. Voor ons allemaal. Waarom zouden we anders op zijn op dit ongoddelijke uur?’

Valentina zweeg. Ze vond niet de woorden die een repliek betekenis konden geven.

‘Terug naar bed dan maar, als de slaap nog wil komen’, zei Fikret. Hij draaide Valentina de rug toe, greep de lege fles vodka naast zijn flatdeur bij de hals en sjokte naar binnen.

Snel sloot Valentina venster en gordijn. De twintig pagina’s die ze nog te gaan had, las ze niet meer, deze nacht niet en wellicht nooit nog.

Er was geen plek in de flat die Vesna niet kende. Valentina kon het niet riskeren om Ivan Denisovitsj zomaar achter een kast of onder een bed te verbergen. Daarom wrikte ze een plank van de houten vloer los met het lemmet van het broodmes. De holle ruimte eronder kon wel honderd boeken verbergen. Morgen of overmorgen, als ze minder slaap uit haar ogen moest wrijven, zou ze beslissen wat te doen met de samizdat.

Iets over vier. Voor ze de lakens over haar lichaam trok piepte Valentina door de gordijnen van de slaapkamer. Om de nachtploeg in de fabriek af te lossen was het nog te vroeg. Toch brandde er licht achter andere gesloten gordijnen. Drie, vijf, zes ramen telde ze. Omdat er nog een bodempje in hun vodkaglas lag? Of omdat zij moediger waren dan Valentina en wel die laatste verboden pagina’s nog voor het ochtendgloren wilden omslaan? Hoeveel zeks telde Moskou, hoeveel rebellen en hoeveel lafaards als Valentina, die tussen twee stoelen vielen?

Er restte haar nog drie uur slaap, als ze die al kon vatten. Drie uur slaap na een lange, vermoeiende zondag. Ze was naar Roeblevka geweest en veilig terug geraakt; ze had John Rambo leren kennen en VHS; ze had samizdat gelezen en ze had dat gedaan met evenveel angst als genoegen. En hoewel ze niet precies wist of ze nu naar vrijheid verlangde, veiligheid of gemoedsrust, ze had besloten dat ze Ilja wilde terugzien. Ze vond hem leuk, dat had zelfs Katja meteen van haar gelaat afgelezen.
Valentina’s straftijd in de Sovjet-Unie bestond inmiddels bijna zesentwintig jaar. Negenduizend vierhonderdenacht dagen. Van begin tot einde. De zeven dagen extra had ze aan schrikkeljaren te danken.

Een achtste schrikkeldag zou pas volgen binnen vier jaar, maar enkel als ze ervoor koos een zek te blijven.